Nieuws mei 2017

mei 31, 2017
|
Ingezonden door: super
|
Categorie: Actualiteiten

Garagebox parkeerruimte voor btw of niet? - Meer bescherming voor partners: beperkte gemeenschap als nieuwe standaard - Geen matigingsbeleid verzuimboeten Inkomsten-  en Vennootschapsbelasting, maar matiging wel mogelijk

Garagebox parkeerruimte voor btw of niet?

Losse verhuur van garageboxen wordt voor de btw gezien als de verhuur van parkeerruimte, tenzij het gebruik van de garagebox als parkeerruimte in het contract expliciet is uitgesloten.

Garageboxen worden regelmatig apart verhuurd en voor uiteenlopende doeleinden gebruikt. De verhuur van multifunctionele ruimtes is vrijgesteld van btw, maar de verhuur van garageboxen als garage of bergruimte is btw-belast. Voor particulieren die regelmatig verhuren (dus niet incidenteel) en voor bijvoorbeeld woningcorporaties, die meerdere garageboxen verhuren, is het daarom belangrijk om in het huurcontract vast te leggen waarvoor de ruimte gebruikt mag worden. Onlangs heeft de Hoge Raad hierover een arrest gewezen.

Garage of multifunctionele ruimte

De casus was als volgt: Een woningcorporatie verhuurt elf garageboxen aan zowel particulieren als ondernemers. In de huurovereenkomsten staat dat de garageboxen uitsluitend te gebruiken zijn als garage/bergruimte. Omdat de woningcorporatie vindt dat sprake is van btw-vrijgestelde verhuur van multifunctionele ruimtes, heeft ze geen btw over de verhuur van de garageboxen in rekening gebracht en op aangifte voldaan.

Volgens de Belastingdienst is echter sprake van btw-belaste verhuur. De garageboxen zijn namelijk naar aard en inrichting bestemd om te worden gebruikt als parkeerruimte voor voertuigen. Bovendien is het gebruik als parkeerruimte niet contractueel uitgesloten.

Het Hof vindt dat aan de hand van ervaringsregels in het maatschappelijke verkeer moet worden bepaald of sprake is van de verhuur van parkeerruimte of van multifunctionele ruimte. Het feitelijk gebruik van garageboxen is leidend. Volgens het Hof is het gebruik van de garagebox als bergruimte niet uitgesloten in de huurovereenkomst en zijn garageboxen in de praktijk vaak in gebruik als bergruimte. Daarom oordeelt het Hof dat sprake is van btw-vrijgestelde verhuur van multifunctionele ruimte, zoals genoemd in het Vastgoedbesluit van 14 juli 2009 (thans het besluit van 19 september 2013) over levering en verhuur van onroerende zaken.

Gebruik als parkeerruimte contractueel uitsluiten

In het Vastgoedbesluit is vastgesteld dat sprake is van parkeerruimte als onroerende zaken naar hun aard en inrichting bestemd zijn om te worden gebruikt als parkeerruimte voor voertuigen en waarbij het gebruik als parkeerruimte als zodanig niet is uitgesloten. In het geval van multifunctionele ruimten die primair voor andere doeleinden dan voor parkeren (kunnen) worden gebruikt, is in principe geen sprake van verhuur van parkeerruimte.

De garageboxen in deze zaak zijn volgens de Hoge Raad bestemd om te worden gebruikt als parkeerruimte voor een voertuig. Het feit dat de boxen voor andere doeleinden mogen worden gebruikt, bijvoorbeeld opslag, doet hier niet aan af. Alleen als contractueel is uitgesloten dat een garagebox wordt gebruikt als parkeerruimte kan deze beschouwd worden als een multifunctionele ruimte.

Gevolgen voor de praktijk

Alleen als u in de huurovereenkomst hebt opgenomen dat de huurder de garagebox niet mag gebruiken als parkeerruimte, zal de verhuur van de garagebox zijn vrijgesteld van btw.

De uitspraak van de Hoge Raad kan gevolgen hebben op de wijze waarop u of uw bedrijf momenteel garageboxen met of zonder btw verhuurt. Het niet juist belasten van de verhuur heeft ook gevolgen voor de hoogte van uw pro rata aftrekpercentage voor uw algemene kosten en de aftrek van btw op de aanschaf en het onderhoud van de door u verhuurde garageboxen. Beoordeel daarom de huurovereenkomsten van uw garageboxen en laat mogelijke gevolgen voor de btw inventariseren.

 

Meer bescherming voor partners: beperkte gemeenschap als nieuwe standaard

De wet ‘Beperking wettelijke gemeenschap van goederen’ treedt op 1 januari 2018 in werking. Hierdoor blijft het vóór het huwelijk opgebouwde vermogen van partners gescheiden en vallen erfenissen en schenkingen buiten de gemeenschap.

Wat betekent dit voor u?

Als u in het huwelijk treedt na de inwerkingtreding van de wet ‘Beperking wettelijke gemeenschap van goederen’, dus op of na 1 januari 2018, blijft het vermogen dat u en uw partner al apart van elkaar hadden voordat u trouwde, privévermogen. Alleen het vermogen dat opkomt tijdens het huwelijk, of wat voor het huwelijk al van u samen was, wordt gemeenschappelijk. Daarnaast blijven schenkingen en erfenissen die één van de partners verkrijgt tijdens het huwelijk privévermogen. Voor bestaande huwelijken verandert er in principe niets, tenzij u dit expliciet bij huwelijkse voorwaarden regelt.

Hoe werkt het op dit moment?

Als u volgens de huidige wetgeving in het huwelijk treedt zonder het maken van huwelijkse voorwaarden, dan is het privévermogen van beide partners vanaf dat moment gemeenschappelijk vermogen. Dit geldt dus ook voor het vermogen dat u vóór het aangaan van het huwelijk al had.

Hoe wordt het straks?

Het gevolg van de inperking van de gemeenschap van goederen is dat het vermogen dat verkregen is vóór het huwelijk en verkregen erfenissen en schenkingen tijdens het huwelijk, bij elke partner afzonderlijk blijft. De echtgenoten kunnen er wel via huwelijkse voorwaarden voor zorgen dat dit vermogen van hen gezamenlijk is. Dit geldt uiteraard niet voor erfenissen en schenkingen waarvoor respectievelijk bij testament of schenkingsovereenkomst is uitgesloten dat het vererfde of geschonken vermogen gemeenschappelijk kan worden.

Administratieplicht

Als u trouwt na de inwerkingtreding van de wet is het belangrijk om een goede administratie bij te houden van welke vermogensbestanddelen aanwezig zijn voordat u in het huwelijk treedt. Als deze administratie niet deugdelijk is en hierdoor is de eigendomsverhouding niet duidelijk, worden de vermogensbestanddelen namelijk alsnog gemeenschappelijk.

Kan het ook anders?

Uiteraard kunt u ook onder de nieuwe wetgeving naar de notaris om huwelijkse voorwaarden op te laten stellen. Met huwelijkse voorwaarden kunt u afwijken van de wettelijke regeling. Hiermee kunt u eventueel ook nog steeds bereiken dat ál het vermogen in de gemeenschap valt, zodat alsnog een afspraak ontstaat tussen partners die gelijk is aan de regeling voor de inwerkingtreding van deze wet.

 

Geen matigingsbeleid verzuimboeten Inkomsten-  en Vennootschapsbelasting, maar matiging wel mogelijk

Het matigingsbeleid voor verzuimboeten voor aangiften inkomstenbelasting (hiena: IB) en vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) is met ingang van 1 januari 2016 vervallen. Tegelijkertijd zijn ook de praktische werkafspraken voor de matiging van verzuimboeten ingetrokken. De staatssecretaris heeft naar aanleiding van een WOB-verzoek (Wet Openbaarheid Bestuur) laten weten dat er na het intrekken van de werkafspraak geen nieuwe werkinstructie is voor de Belastingdienst hoe om te gaan met verzuimboeten voor de IB en Vpb. Uit telefonische informatie van diverse onderdelen van de Belastingdienst blijkt volgens de indiener van het WOB-verzoek dat er een handelwijze is waarbij verzuimboeten bij een eerste verzuim voor de aangifte Vpb worden gehalveerd of worden teruggebracht tot € 500. Er is in dit opzicht volgens de staatssecretaris echter geen sprake van beleid. Het wel geldende beleid is vastgelegd in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Verder hebben de medewerkers van de Belastingdienst in 2016 een jurisprudentieoverzicht ontvangen dat betrekking heeft op de matiging van verzuimboeten. Dit memo heeft de staatssecretaris nu openbaar gemaakt. Er zijn de laatste jaren vrijwel geen uitspraken verschenen over matiging van verzuimboeten voor de IB. Voor de Vpb geeft de jurisprudentie het volgende beeld. Bij een samenstel van strafverminderende omstandigheden wordt vaak gematigd naar € 500. Daarbij leiden de volgende vier omstandigheden vaak tot matiging: (1) geringe termijnoverschrijding (van maximaal 10 dagen), (2) eerste verzuim, (3) kleine, met eenmanszaak vergelijkbare, Vpb-plichtige en (4) slechte financiële positie of beperkte draagkracht. Als een belanghebbende in zijn bezwaarschrift één van de vier hiervoor genoemde omstandigheden stelt en aannemelijk maakt, wordt volgens het memo in ieder geval matiging overwogen. Daarbij kan gedacht worden aan een halvering van de standaardboete. Als een belanghebbende in zijn bezwaarschrift twee of meer van de vier hiervoor genoemde omstandigheden stelt en aannemelijk maakt, wordt volgens het memo in ieder geval matiging overwogen, waarbij gedacht kan worden aan matiging naar ongeveer € 500.

 

 

Geplaatst op 31 mei 2017