Nieuws juni 2017
Herziening op kostbare diensten per 1 januari 2018 - Maximering van normbedrag voor extra kleding en beddengoed geldig
Herziening op kostbare diensten per 1 januari 2018
Op 18 mei 2017 heeft de Staatssecretaris van Financiën (hierna: Staatssecretaris) een voorstel gedaan om de bestaande btw-herzieningsregels voor investeringsgoederen uit te breiden naar “kostbare diensten”. Dit zou tot gevolg hebben dat het gebruik van dergelijke diensten voor de btw voor meerdere jaren moet worden gevolgd. Wanneer dit gebruik gedurende die jaren afwijkt van het initiële gebruik dan kan dit ertoe leiden dat de oorspronkelijke btw-aftrek deels gecorrigeerd moet worden.
Het voorstel van de Staatssecretaris kan grote impact hebben op de btw-positie van belastingplichtigen en de verwerking van kostbare diensten in de administratieve systemen, aangezien thans de btw-aftrek met betrekking tot diensten in de regel definitief is aan het einde van het jaar van ingebruikneming.
Voorstel Staatssecretaris van Financiën
Kostbare diensten zijn volgens de Staatssecretaris diensten die over een langere periode worden gebruikt en plegen te worden geactiveerd op de balans. Uit het voorstel van de Staatssecretaris wordt duidelijk dat het gaat om diensten waarop voor de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting wordt afgeschreven. Concreet gaat het dan bijvoorbeeld om de volgende diensten: bepaalde merknamen, computersoftware, octrooien en bepaalde investeringen in vastgoed.
Voor diensten betrekking hebben op onroerende zaken wordt de herzieningstermijn tien jaar. Dit zal dus bijvoorbeeld gelden voor een verbouwing die niet heeft geleid tot de vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak. Voor andere diensten dan diensten die betrekking hebben op een onroerende zaak is de herzieningstermijn vijf jaar.
De aanleiding van het uitbreiden van de btw-herzieningsregels voor investeringsgoederen naar kostbare diensten is naar wij begrijpen tweeledig. Enerzijds is het streven om kostbare diensten voor de heffing van btw gelijk te behandelen met investeringsgoederen, waarvoor al een btw-herzieningsregeling geldt. Daarnaast wordt met de uitbreiding van de bestaande herzieningsregels beoogd om “fiscale planning” van kostbare diensten zoveel mogelijk te beperken, wat nadelig zou zijn voor de schatkist. Dergelijke fiscale planning zou bijvoorbeeld kunnen bestaan uit het optimaliseren van de btw-aftrek van de ingekochte kostbare diensten door deze alleen in het jaar van ingebruikname voor btw-belaste doeleinden te gebruiken, en in de jaren daarna voor btw-vrijgestelde doeleinden.
De beoogde inwerkingtreding van het voorstel is 1 januari 2018.
Wat zijn de gevolgen voor u
Indien de btw-herzieningsregels worden uitgebreid naar kostbare diensten dan heeft dit grote gevolgen voor de bestaande praktijk aangezien zoals gezegd momenteel op zich niet wordt herzien op kostbare diensten. Een aanpassing in de administratie zal vereist zijn om btw-herzieningstermijnen op kostbare diensten inzichtelijk te maken.
Uit het voorstel blijkt dat niet wordt voorzien in een overgangsregeling. Daarmee komt de vraag op of als de regeling per 1 januari 2018 in werking treedt ook nog moet worden herzien op kostbare diensten die in de periode 2014 tot en met 2017 in gebruik zijn genomen. Wanneer het gaat om diensten die betrekking hebben op onroerende zaken gaat zou het dan zelfs gaan om diensten die in de periode 2009 tot en met 2017 in gebruik zijn genomen. Gelet op onder andere het rechtszekerheidsbeginsel vragen wij ons af of dit wel mogelijk is.
Wordt vervolgd….
Maximering van normbedrag voor extra kleding en beddengoed geldig
In september 2016 is in deze rubriek aandacht besteed aan de uitspraak van Hof Arnhem/Leeuwarden van 9 augustus 2016 15/0144. Het Hof besliste dat de maximering van de omvang van de aftrek voor extra uitgaven voor kleding en beddengoed niet rechtsgeldig was. X mocht de daadwerkelijk gemaakte extra kosten voor uitgaven voor kleding en beddengoed ad €1.775 in aftrek brengen in plaats van het forfaitaire bedrag ad €775. De staatssecretaris ging in cassatie. De Hoge Raad heeft onlangs beslist dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 6.17 Wet IB 2001, zoals dit artikel gold met ingang van 2009, volgde dat de wetgever de ministeriële regelgever de bevoegdheid had gegeven om de omvang van de aftrek voor extra uitgaven voor kleding en beddengoed te regelen, met andere woorden om het bedrag van de extra kosten te normeren. Volgens de Hoge Raad stond vast dat met artikel 38 URIB 2001 de in artikel 6.17 Wet IB 2001 gegeven bevoegdheid niet was overschreden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond en deed de zaak zelf af. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank.
Als gevolg van dit arrest dient een belastingplichtige met extra uitgaven voor kleding en beddengoed de normbedragen te hanteren in plaats van de daadwerkelijke gemaakte kosten.
Geplaatst op 28 juni 2017