Nieuws december 2017

dec 28, 2017
|
Ingezonden door: super
|
Categorie: Actualiteiten

Belastingplan 2018 aangenomen door Eerste Kamer - Geen revisierente over het saldodeel in afkoopsom lijfrente 

Belastingplan 2018 aangenomen door Eerste Kamer

De Eerste Kamer heeft op 19 december 2017 ingestemd met alle onderdelen van het pakket Belastingplan 2018. De meeste van de hierin opgenomen maatregelen treden per 1 januari 2018 in werking. Tevens heeft de Eerste Kamer ingestemd met de geleidelijke uitfasering van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (de zogenoemde Hillenregeling). Vanaf 2019 wordt deze aftrekpost jaarlijks met 3,33% afgebouwd, totdat de regeling in 2048 ophoudt te bestaan.

 

Hieronder hebben wij een overzicht opgenomen van de in 2018 geldende tarieven en percentages.

Vennootschapsbelasting

De tarieven en tariefschijven in de vennootschapsbelasting blijven in 2018 nog ongewijzigd. Tot een belastbaar bedrag van € 200.000 bedraagt het tarief 20%; voor het meerdere geldt het reguliere tarief van 25%. De komende jaren zullen deze tarieven overigens stapsgewijs met in totaal 4%-punt worden verlaagd tot respectievelijk 16% en 21% in 2021.

Tegenover deze toekomstige tariefverlagingen staat dat de eerder voorziene verlenging van de eerste tariefschijf is teruggedraaid. Bovendien wordt het effectieve tarief voor voordelen die onder de innovatiebox vallen reeds per 1 januari 2018 verhoogd naar 7%.

 

Inkomstenbelasting

Box 1 (inkomen uit werk en woning)

De tarieven voor belastingplichtigen die na 1 januari 1946 zijn geboren en nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, luiden in 2018 als volgt:

bij een box 1- inkomen van meer dan

maar niet meer dan

belasting-tarief

tarief premie volksverzekeringen

totaal

-

€ 20.142

8,90%

27,65%

36,55%

€ 20.142

€ 33.994

13,20%

27,65%

40,85%

€ 33.994

€ 68.507

40,85%

-

40,85%

€ 68.507

-

51,95%

-

51,95%

 

De tarieven voor belastingplichtigen die op of na 1 januari 1946 zijn geboren, maar wel de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, luiden in 2018 als volgt:

bij een box 1- inkomen van meer dan

maar niet meer dan

belasting-tarief

tarief premie volksverzekeringen

totaal

-

€ 20.142

8,90%

9,75%

18,65%

€ 20.142

€ 33.994

13,20%

9,75%

22,95%

€ 33.994

€ 68.507

40,85%

-

40,85%

€ 68.507

-

51,95%

-

51,95%

 

Voor belastingplichtigen die vóór 1 januari 1946 zijn geboren gelden dezelfde tarieven als in de hierboven opgenomen tabel, maar enigszins afwijkende schijfgrenzen:

bij een box 1- inkomen van meer dan

maar niet meer dan

belasting-tarief

tarief premie volksverzekeringen

totaal

-

€ 20.142

8,90%

9,75%

18,65%

€ 20.142

€ 34.404

13,20%

9,75%

22,95%

€ 34.404

€ 68.507

40,85%

-

40,85%

€ 68.507

-

51,95%

-

51,95%

 


Box 2 (inkomen uit aanmerkelijk belang)

Het tarief in box 2 bedraagt in 2018 ongewijzigd 25%.


Box 3 (inkomen uit sparen en beleggen)

Voor de berekening het forfaitaire rendement over het spaargedeelte van het box 3-vermogen wordt vanaf 2018 gebruik gemaakt van actuelere cijfers. Dit resulteert in de onderstaande forfaitaire rendementen voor de verschillende vermogensklassen: 

Grondslag box 3

forfaitair rendement 2018

€ 0 – € 70.800

2,02%

€ 70.800 – € 978.000

4,33%

> € 978.000

5,38%

 

Het tarief in box 3 bedraagt in 2018 ongewijzigd 30%. Wel is het heffingvrije vermogen verhoogd tot € 30.000 per belastingplichtige (2017: € 25.000).

Premies sociale verzekeringen

  • De premiepercentages voor de volksverzekeringen blijven in 2018 gelijk, respectievelijk 17,90% (AOW), 0,10% (ANW) en 9,65% (WLZ).
  • Voor de heffing van premies werknemersverzekeringen wordt in 2018 een maximumpremieloon van € 54.614 in aanmerking genomen.
  • Het percentage van de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage ZVW bedraagt in 2018 6,90%. Voor verzekeringsplichtigen geldt een inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van 5,65%.
  • De Basispremie Arbeidsongeschiktheidsfonds (AO) is voor het jaar 2018 vastgesteld op 6,27%.
  • De premie voor het Algemeen werkloosheidsfonds (AW) bedraagt in 2018 2,85%.

 

Geen revisierente over het saldodeel in afkoopsom lijfrente

Een man laat zijn twee nieuw regime lijfrenteverzekeringen afkopen. Het totaal van de afkoopsommen bedraagt € 99.202. Omdat hij niet alle premies in aftrek heeft gebracht, vraagt hij bij de Belastingdienst een saldoverklaring op. Op de saldoverklaring staat een bedrag van € 10.498. De man is het daar niet mee eens en stelt dat het saldodeel € 662 hoger moet zijn omdat de in 2011 betaalde premie niet in aftrek is gebracht. Zowel rechtbank als hof oordelen dat de man er niet in slaagt de betaling van de premie in 2011 aannemelijk te maken. Het gelijk is aan de inspecteur. Over de afkoopsom is inkomstenbelasting verschuldigd. Daarbij wordt op grond van artikel 3.137, tweede lid Wet IB 2001 rekening gehouden met het saldodeel van € 10.498. Daardoor is slechts een bedrag van € 88.707 belastbaar. Er is tevens revisierente over het bedrag van € 88.707 verschuldigd. De man vindt de heffing van revisierente niet terecht. Hij stelt dat deze heffing een inbreuk vormt op het recht van eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. Ook stelt hij dat hij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van arbeidsongeschikten die de afkoopsom vrij van revisierente mogen ontvangen. Beide argumenten zijn zowel door de rechtbank als het gerechtshof verworpen.

Belang voor de praktijk

Bij afkoop van een nieuw regime lijfrente moet de uitvoerder loonbelasting inhouden. De heffing vindt niet plaats aan de hand van de loonbelastingtabel maar via een vast tarief van 52% over de afkoopsom. Als de uitvoerder een saldoverklaring heeft ontvangen, dan kan daarmee bij de loonheffing rekening worden gehouden.

Bij afkoop van een nieuw regime lijfrente is revisierente verschuldigd. De revisierente wordt niet ingehouden door de lijfrente-uitvoerder maar is verschuldigd via de aanslag inkomstenbelasting. Heffing van revisierente speelt niet als er sprake is van afkoop van een ‘kleine lijfrente’’ conform artikel 3.133, tweede lid, onderdeel d Wet IB 2001 (afkoopsom niet hoger dan € 4.316 in 2017) of bij afkoop wegens arbeidsongeschiktheid conform artikel 3.133, negende lid Wet IB 2001.

 

 

Geplaatst op 28 december 2017