Nieuws april 2018

apr 29, 2018
|
Ingezonden door: super
|
Categorie: Actualiteiten

Toch maar een doorschuifverklaring BPM?! - Hoge Raad verduidelijkt reikwijdte verlengde navorderingstermijn

Toch maar een doorschuifverklaring BPM?!

Stel ik ben btw-plichtig ondernemer en ik koop een nieuwe bestelauto op zogenaamd grijs kenteken. Dan betaal ik geen BPM. Na drie jaar wil ik graag een andere bestelauto en verkoop ik mijn huidige bestelauto. Maakt het voor mij dan nog wat uit aan wie ik verkoop? Een particulier of btw-ondernemer? Jazeker! Afgezien van het feit dat ik als btw-ondernemer bij de verkoop aan wie dan ook btw in rekening moet brengen, moet ik ook rekening houden met de BPM.

Wanneer ik mijn auto met grijs kenteken binnen 5 jaar na de eerste ingebruikname aan een particulier of niet btw-plichtige ondernemer verkoop c.q. iemand die die auto niet meer dan bijkomstig (lees voor meer dan 10%) voor btw-plichtige prestaties gebruikt, wordt de BPM-vrijstelling teruggenomen. En die vrijstelling is aan mij afgegeven, omdat ik deze auto nieuw heb aangeschaft en de naheffing wordt dan ook aan mij opgelegd.

Wil ik niet tegen een naheffing aanlopen, moet ik aan een btw-ondernemer verkopen. Maar wat wanneer deze btw-ondernemer na zes maanden van een particulier een bod krijgt op de bestelauto waar hij geen nee tegen kan zeggen. Wat dan? Omdat dit zich afspeelt binnen vijf jaar na de eerste ingebruikname van de bestelauto wordt de aanvankelijk terecht verleende vrijstelling teruggenomen. En omdat de vrijstelling aan mij is verleend, ben ik verplicht de rest-BPM terug te betalen. Voor de volledigheid de rest-BPM na 4 jaar en 264 dagen bedraagt nog steeds een kleine 50% van de oorspronkelijke BPM. Dit risico wil ik dus niet lopen. Kan ik dit voorkomen? Ja! Ik stel een zogenaamde doorschuifverklaring BPM op en laat deze door mijn koper tekenen. De koper treedt hiermee in mijn plaats en ik ben gevrijwaard voor mogelijke BPM gevolgen. Een mogelijk risico van het terugbetalen van rest-BPM ligt nu bij de koper.

 

Hoge Raad verduidelijkt reikwijdte verlengde navorderingstermijn

De Hoge Raad bevestigt dat de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing is op in Nederland verworven inkomsten die pas in een later stadium buiten het zicht van de belastingdienst op een buitenlandse bankrekening worden gestort.

 

Wat was het geval?

Het gaat over twee zaken. In beide zaken draaide het om ondernemers die in Nederland een winkel exploiteerden en daarbij een deel van hun contante omzet verzwegen voor de Belastingdienst. De verzwegen opbrengsten zijn naderhand (deels) op bankrekeningen in Luxemburg gestort. Belanghebbenden hebben echter in 2014 alsnog openheid van zaken gegeven onder toepassing van de inkeerregeling. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur over diverse jaren navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd, waarin de verzwegen inkomsten als winst uit onderneming (box 1) zijn belast en de banktegoeden als box 3-inkomen zijn aangemerkt.

In beide zaken was in geschil of de verlengde navorderingstermijn van toepassing is op de nagevorderde inkomstenbelasting ter zake van de winst uit onderneming. Volgens belanghebbenden gaat het hier namelijk om in Nederland gerealiseerde inkomsten die pas in een later stadium buiten het zicht van de belastingdienst op een buitenlandse bankrekening zijn gestort. De Hoge Raad gaat mee in dit betoog en oordeelt dat dergelijke inkomsten niet onder de reikwijdte van de verlengde navorderingstermijn vallen. Het tijdsverloop tussen de ontvangst van de gelden en de storting daarvan op een buitenlandse bankrekening is daarbij niet van belang. Toepassing van de verlengde navorderingstermijn is daarentegen wel aan de orde indien inkomsten uit in Nederland verrichte activiteiten rechtstreeks worden uitbetaald op een buitenlandse bankrekening. Die situatie doet zich echter in geen van beide zaken voor. De cassatieberoepen van de staatssecretaris zijn ongegrond.

 

Bewijslastverdeling

Ook vanuit bewijsrechtelijk perspectief zijn de arresten belangwekkend. De Hoge Raad oordeelt namelijk dat de omkering en verzwaring van de bewijslast, die optreedt als een belastingplichtige niet de vereiste aangifte doet, geen betrekking heeft op de bevoegdheid van de inspecteur om na te vorderen en op de toepassing van de verlengde navorderingstermijn. Die vragen dienen met behulp van de normale regels van stelplicht en bewijslast te worden beantwoord. Een andere opvatting zou volgens de Hoge Raad tekort doen aan de rechtszekerheid van belastingplichtigen. De Hoge Raad wijst er verder nog op dat per inkomens- of vermogensbestanddeel zal moeten worden vastgesteld of de verlengde navorderingstermijn van toepassing is.

 

Duidelijkheid

Met de bovenstaande oordelen van de Hoge Raad is het toepassingsbereik van de verlengde navorderingstermijn en de bewijslastverdeling in navorderingszaken een stuk duidelijker geworden. Voor de praktijk zijn deze arresten dan ook zeer welkom.

 

 

Geplaatst op 30 april 2018