Nieuws februari 2019

feb 26, 2019
|
Ingezonden door: super
|
Categorie: Actualiteiten

LET OP: Verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting aan termijn gebonden - Overgangsrecht bestaande eigenwoningschuld - Voormalig kantoorpand is woning op moment van levering

LET OP: Verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting aan termijn gebonden

Vanaf 1 januari 2019 moet een belastingplichtige die aanspraak wil maken op teruggaaf van omzetbelasting binnen zes maanden na afloop van het jaar waarin het recht op teruggaaf is ontstaan een verzoek indienen bij de inspecteur om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

 

Aangifteplicht

Het initiatief om een (rechts)persoon uit te nodigen tot het doen van aangifte ligt bij de inspecteur. Hij kan daartoe overgaan als vermoedelijk sprake is van belastingplicht of inhoudingsplicht. Degene die de uitnodiging ontvangt is verplicht om de gevraagde aangiftegegevens duidelijk, stellig, zonder voorbehoud en binnen de door de inspecteur gestelde termijn in te dienen. Uiteraard moet de aangifte ook inhoudelijk correct zijn. Bij aanslagbelastingen (denk aan de inkomsten- en vennootschapsbelasting) is de aangifte primair een belangrijk hulpmiddel voor de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag. Hij is echter nadrukkelijk bevoegd om af te wijken van de ingediende aangifte en kan de aanslag desnoods ambtshalve vaststellen.

Voor aangiftebelastingen (denk aan de loon- en omzetbelasting) geldt dat het initiatief bij de belasting- of inhoudingsplichtige ligt. Die moet de verschuldigde belasting zelf berekenen en ook tijdig voldoen. De aangifte heeft daarbij vooral het karakter van een betalingsspecificatie. De belastingdienst heeft de aangifte echter wel nodig om de betaling goed te kunnen verwerken. Daarom is een belasting- of inhoudingsplichtige die belasting op aangifte moet betalen, gehouden om de inspecteur te verzoeken te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte en wel voordat de betalingstermijn verstrijkt.

 

Termijnstelling

In de omgekeerde situatie, een belastingplichtige die recht heeft op een belastingteruggaaf, gold tot voor kort niet een dergelijke verplichting. Per 1 januari 2019 is daar echter verandering in gekomen, althans voor wat betreft de omzetbelasting. Aanleiding hiervoor is een in december 2017 gewezen arrest, waarin de Hoge Raad oordeelde dat aan een belastingplichtige die een btw-teruggaaf claimde ter zake van aangeschafte zonnepanelen niet kon worden tegengeworpen dat hij niet-tijdig had verzocht om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte. Ingeval over een heffingstijdvak per saldo geen omzetbelasting verschuldigd is, bestaat die verplichting namelijk niet. Als gevolg hiervan zouden nog teruggaafverzoeken kunnen worden gedaan over reeds lang vervlogen tijdvakken in die gevallen waarin de inspecteur de teruggaafgerechtigde niet uit eigen beweging heeft uitgenodigd tot het doen van btw-aangifte.

De Staatssecretaris van Financiën achtte deze consequentie ongewenst en heeft daarom per 1 januari 2019 bepaald dat teruggaafgerechtigden die niet reeds op initiatief van de inspecteur zijn uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting, gehouden zijn om binnen zes maanden na afloop van het jaar waarin het recht op teruggaaf is ontstaat aan de bel te trekken bij de inspecteur. Gebeurt dat niet, dan kan de inspecteur de teruggaaf slechts ambtshalve verlenen met inachtneming van de daarbij geldende beperkingen (dus bijvoorbeeld niet ingeval van nieuwe jurisprudentie). Voor oudere jaren (tijdvakken tot en met 31 december 2018) geldt een overgangsregime, in die zin dat teruggaafgerechtigden nog tot 1 juli 2019 een verzoek kunnen indienen bij de inspecteur om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte over het betreffende tijdvak.

 

Conclusie: dien op tijd uw teruggave verzoek in!


Bron: Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 31 december 2018 tot wijziging van enige uitvoeringsregelingen op het gebied van belastingen en toeslagen, Stcrt. 2018, 72059 (art. 3, tweede lid, Uitv.reg. AWR) 

 

 

Overgangsrecht bestaande eigenwoningschuld

Stel u hebt in 2018 de eigen woning verkocht en de aflossingsvrije hypotheek (box 1; lening afgesloten voor 1-1-2013) afgelost met de verkoopopbrengst. Momenteel huurt u nog, maar stel eind 2019 koopt u een mooi appartement. Is het mogelijk het appartement nog te financieren met een aflossingsvrije lening in box 1?

 

Uitwerking

U had uw vorige eigen woning gefinancierd met een aflossingsvrije lening in box 1. Die lening viel onder het overgangsrecht waardoor u niet hoefde te voldoen aan de per 2013 geïntroduceerde aflossingseis. Dit overgangsrecht is neergelegd in artikel 10bis.1 Wet IB 2001. Het overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden eindigt zodra de lening wordt afgelost. Dat is de hoofdregel.

Maar op deze hoofdregel bestaat een belangrijke uitzondering. Indien u binnen de periode ‘lopende jaar + 1 kalenderjaar’ opnieuw een eigenwoningschuld heeft, dan is op deze nieuwe lening het overgangsrecht van toepassing tot maximaal het bedrag van de afgeloste lening. Dit is geregeld in het derde lid van artikel 10bis.1 Wet IB 2001.Dit betekent concreet dat u uiterlijk op 31 december 2019 een eigenwoningschuld moet hebben, wilt u gebruik kunnen maken van het overgangsrecht. Stel u ondertekent in 2019 de koopakte en de juridische leevring vindt na 31 december 2019 plaats. Dan is de leveringsdatum de datum waarop ook de eigenwoningschuld ontstaat. Omdat deze datum ná 31 december 2019 ligt, is het overgangsrecht niet van toepassing. Een aflossingsvrije lening in box 1 is dan niet mogelijk omdat in dat geval niet wordt voldaan aan de aflossingseis. Slechts als het mogelijk is de levering van het appartement te vervroegen naar 2019, is het mogelijk gebruik te maken van het overgangsrecht.

 

Belang voor de praktijk

Uit het voorgaande blijkt dat aflossing van de hypotheek er in beginsel toe leidt dat het overgangsrecht verloren gaat. De wetgever maakte een uitzondering met het oog op oversluitingen en verhuizingen naar een nieuwe eigen woning binnen de periode ‘lopende jaar + 1 kalenderjaar’. Een verhuizing van de ene eigen woning naar de andere eigen woning zal in de praktijk dus niet snel tot problemen leiden. Het overgangsrecht blijft dan behouden tot het bedrag van de bestaande eigenwoningschuld. Dat ligt anders indien tijdelijk een huurwoning wordt betrokken. Een veelvoorkomend fenomeen bij scheidingen. Als dan niet binnen de genoemde periode opnieuw een eigenwoningschuld tot stand komt, is het overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden definitief verloren gegaan.  

 

 

Voormalig kantoorpand is woning op moment van levering

Het Hof Den Haag oordeelt dat een voormalig kantoorpand als gevolg van ingrijpende werkzaamheden kwalificeert als woning, waardoor 2% overdrachtsbelasting verschuldigd is.

 

Een man heeft een deel (appartementsrecht) in een kantoorpand gekocht. Bij de verkrijging was het pand gesloopt tot casco. Verder hadden er aan het pand al verschillende bewerkingen plaatsgevonden. Ten slotte had de man een omgevingsvergunning om zijn deel af te bouwen tot woning. Volgens de belastinginspecteur is de man 6% overdrachtsbelasting verschuldigd, omdat er geen sprake is van een woning. Als er wel sprake is van een woning bedraagt de overdrachtsbelasting 2%.

Het Hof constateert dat het gebouw in eerste instantie niet is ontworpen als woning maar door de ingrijpende werkzaamheden is het gebouw naar zijn aard bestemd voor bewoning. Nu er sprake is van de verwerving van een woning bedraagt het tarief van de overdrachtsbelasting 2%.

 

Belang voor de praktijk

De Hoge Raad heeft in 2017 een aantal belangrijke uitspraken gedaan over het woningbegrip voor de overdrachtsbelasting. De Hoge Raad oordeelde toen dat het de bedoeling van de wetgever is het 2%-tarief te laten gelden voor bouwwerken die naar hun aard bestemd zijn voor bewoning. Daarbij hanteert de Hoge Raad de regel dat een onroerende zaak als woning geldt als deze voor bewoning is ontworpen en gebouwd. Wanneer de aard van een bouwwerk onduidelijk is, kunnen ook eisen of beperkingen die publiekrechtelijke voorschriften op het (gebruik van het) bouwwerk leggen een rol spelen.

 

Wie dacht dat de discussie over het woningbegrip voor de overdrachtsbelasting met de arresten van de Hoge Raad tot een einde is gekomen, komt bedrogen uit zo blijkt maar weer uit deze procedure. Er is nog steeds volop discussie. Soms is het gelijk aan de Belastingdienst, maar niet altijd.

 

 

Geplaatst op 26 februari 2019