Nieuws april 2019

apr 29, 2019
|
Ingezonden door: super
|
Categorie: Actualiteiten

Wat betekent de Wet Arbeidsmarkt in balans voor uw organisatie? -  Een verhoging van de hypotheek door de man nadat er einde aan het samenwonen komt, komt ten laste van de man - Stamrechten en lijfrenten. Wat kan en mag?

Wat betekent de Wet Arbeidsmarkt in balans voor uw organisatie?

Op 5 februari jl. is het wetsvoorstel Wet arbeidsmarkt in balans aangenomen in de Tweede Kamer en ligt nu voor bij de Eerste Kamer. Naar alle waarschijnlijkheid zal deze wet per 1 januari 2020 in werking treden. De wetgever wil met een pakket aan maatregelen het voor werkgevers aantrekkelijker maken om vaste contracten aan te gaan. Dit doet zij door de kosten- en risicoverschillen tussen vast en flex te verminderen. Daarnaast wordt het ontslagrecht aangepast om een betere doorstroom op de arbeidsmarkt te bevorderen.

 

In dit eerste artikel over de Wet arbeidsmarkt in balans (hierna: WAB) geven we een overzicht van de voorgestelde maatregelen.  

Ontslagrecht 
Cumulatiegrond

Momenteel dient u, als u de arbeidsovereenkomst met een medewerker wilt ontbinden vanwege persoonlijke redenen (denk aan; disfunctioneren, verwijtbaar handelen of verstoorde arbeidsrelatie) één ontslaggrond te kiezen en deze uitvoerig te onderbouwen. In de praktijk blijkt dat het niet altijd lukt om die ontslaggrond voldoende te onderbouwen en dat er vaak een samenloop is van ontslagredenen die  voortzetting van de arbeidsovereenkomst tegenhoudt. Toch moeten rechters een verzoek tot ontbinding dan afwijzen omdat de aangevoerde grond niet voldoende draagkracht biedt.  

De WAB introduceert de mogelijkheid van cumulatie van ontslaggronden, waarbij dus meerdere - welke voor zich wellicht niet voldoende draagkracht biedt - gronden gezamenlijk aan het verzoek ten grondslag worden gelegd. Volgt een ontslag met een beroep op deze grond, dan kan de rechter bij een geslaagd beroep 1,5 maal de transitievergoeding toekennen aan de medewerker. 

Transitievergoeding

Waar momenteel medewerkers pas na 2 jaar in dienst - afhankelijk van de wijze van beëindiging - aanspraak kunnen maken op de transitievergoeding, verkrijgen medewerkers met de komst van de WAB recht op een transitievergoeding vanaf de eerste dag van in dienst treden. De opbouw van de transitievergoeding wordt – ongeacht het aantal dienstjaren – voor alle medewerkers gelijkgetrokken qua opbouw namelijk 1/6e maandsalaris per gewerkt halfjaar. De regeling voor werknemers van 50 jaar en ouder komt te vervallen. Indien het dienstverband korter is dan zes maanden wordt de vergoeding naar rato toegekend. 

Flexibel werken
Ketenregeling

Voordat u verplicht bent een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden, mag u momenteel drie tijdelijke contracten in twee jaar aanbieden. Onder de WAB wordt dit verruimd naar drie contracten in drie jaar. Voor seizoengebonden werk mag hierop bij cao worden afgeweken. 

Payroll

Medewerkers in dienst van een payrollonderneming (of uitzendbureau met payrollactiviteiten) krijgen met de WAB in beginsel dezelfde arbeidsvoorwaarden als medewerkers in dienst van de opdrachtgever. Daarnaast wordt, naar alle waarschijnlijkheid per 1 januari 2020, een definitie van de payrollovereenkomst in het Burgerlijk Wetboek opgenomen, wat maakt dat het aangepaste regime voor uitzendovereenkomsten niet langer van toepassing is op payrollkrachten (denk hierbij aan de ruime flexibiliteit van 5,5 jaar aan tijdelijke overeenkomsten). 

Oproepkrachten

Een oproepkracht dient in de toekomst minstens vier dagen voorafgaand aan de werkdag te worden opgeroepen. Gebeurt het oproepen niet tijdig, dan mag de medewerker de arbeid weigeren. Wordt een oproep binnen vier dagen door u ingetrokken, dan heeft de medewerker recht op loonbetaling over de oproepuren. Bij cao kan het aantal dagen worden verkort naar één dag. 

Daarnaast wil de wetgever dat u na elke twaalf maanden uw oproepkracht een aanbod doet voor een arbeidsovereenkomst met een arbeidsomvang van de uren die de medewerker gemiddeld heeft gewerkt in de afgelopen twaalf maanden. Indien u geen aanbod doet aan uw oproepkracht, dan heeft uw oproepkracht recht op niet-genoten loon vanaf de uiterlijke datum waarop u het aanbod had moeten doen. 

WW-premie

Momenteel betaalt u een sectorpremie waarvan de hoogte afhankelijk is van de sector waarin u werkzaam bent. Vanaf 2020 wordt de hoogte van de premie voor de WW afhankelijk van het type contract. Voor medewerkers met een contract voor onbepaalde tijd betaalt u een premie die 5% lager ligt dan de hoge premie voor medewerkers met wie u een contract voor bepaalde tijd afsluit. Ook voor contracten voor onbepaalde tijd met een oproepkarakter betaalt u de hoge premie. De kans op instroom in de WW bij dergelijke contacten is namelijk hoger. 

Zoals gezegd, dit wetsvoorstel ligt nu bij de Eerste Kamer voor goedkeuring. Wordt vervolgd….

 

Een verhoging van de hypotheek door de man nadat er einde aan het samenwonen komt, komt ten laste van de man

Wat was het geval? Partijen hebben samengewoond. Zij hebben een woning in mede-eigendom. De man verhoogt na uiteengaan de hypothecaire geldlening met € 20.000. Daardoor is de overwaarde bij verkoop (na aflossing) € 20.000 lager uitgevallen.

De vrouw stelt dat de hypotheek zonder haar toestemming en medeweten is verhoogd. De lagere overwaarde op de woning betekent voor haar een nadeel van € 10.000. Zij vordert dit nadeel van de man.

Hof Den Haag overweegt dat er sprake is van een eenvoudige gemeenschap. Dit betekent dat beide partijen hun eigen aandeel in het goed dienen te financieren, behoudens andersluidende afspraken. Bovendien zal een deelgenoot de instemming moeten hebben van de andere deelgenoot om een beheersdaad te verrichten, tenzij er sprake is van een situatie die geen uitstel kan dulden.

Volgens het hof had de man, indien de verhoging van de lening daadwerkelijk voor de gemeenschappelijke woning noodzakelijk was, de vrouw hierover dan ook vooraf moeten informeren alsmede haar instemming daarvoor moeten vragen. Nu hij dat niet heeft gedaan en eveneens onduidelijk is waaraan hij het geld heeft besteed, komt de extra lening volledig ten laste van de man.

Het hof wijst, anders dan de rechtbank, de vordering van de vrouw derhalve toe.

 

Stamrechten en lijfrenten. Wat kan en mag?

Met enige regelmaat krijgen wij vragen over stamrechten en oude stamrechtovereenkomsten met de BV. Veel voorkomende vraag is, wanneer dient het stamrecht uiterlijk in te gaan? Daarnaast vaak de vraag, welke uitkering mag ik met het stamrecht aankopen? Dit speelt ook bij lijfrentepolissen. Hieronder een overzicht.

In oude stamrechtovereenkomsten is vaak opgenomen dat het stamrecht uiterlijk ingaat in het jaar dat de gerechtigde tot het stamrecht 65 jaar wordt. In het verleden uiteraard gekoppeld aan de leeftijd van ingang van de AOW. De AOW-leeftijd schuift echter op. Hoe zit het dan met de ingang van het stamrecht?

Inbrengstamrecht

Een inbrengstamrecht valt onder de lijfrenteartikelen van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB’01). De artikelen 3.124 e.v. Wet IB’01. De uiterste ingangsdatum van een lijfrente (artikel 3.125, lid 1 onderdeel a IB’01) is het jaar waarin de gerechtigde de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan zijn AOW-gerechtigde leeftijd. De uiterste ingangsdatum is dus afhankelijk van de eigen AOW-leeftijd.

Tot 31-12-2005 was het mogelijk om een overbruggingslijfrente te bedingen. Deze overbrugging liep tot aan 65-jarige leeftijd. Met een inbrengstamrecht van voor 01-01-2006 kan nog steeds een overbrugging worden aangekocht. Deze stamrechtvoorziening mag in het geheel worden gebruikt voor een overbrugging, aangezien de premiebetaling (de inbreng) van voor 01-01-2006 dateert. Daarnaast is bepaald dat een dergelijke overbruggingslijfrente thans ook mag eindigen op AOW-gerechtigde leeftijd in plaats van op 65-jarige leeftijd.

Vanaf 01-01-2006 is een overbruggingslijfrente niet meer mogelijk. Voor een inbrengstamrecht van na deze datum kan een levenslang stamrecht of een tijdelijk stamrecht worden bedongen. Wat betreft een tijdelijk stamrecht, moet deze een looptijd hebben van tenminste 5 jaar en mag de uitkering niet meer bedragen dan € 21.741,– (bedrag 2019). Een tijdelijk stamrecht mag niet eerder ingaan dan op de AOW-gerechtigde leeftijd. Tot 31-12-2013 was dit de 65-jarige leeftijd. Ook hiervoor is overgangsrecht.

Inbrengstamrechten bedongen in de periode 01-01-2006 tot 31-12-2013 kunnen desgewenst nog worden aangewend voor een tijdelijk stamrecht die ingaat op 65-jarige leeftijd, met een looptijd van 5 jaar. Heeft de inbreng plaatsgevonden na 31-12-2014 dan kan een tijdelijk stamrecht niet eerder ingaan dan vanaf AOW-gerechtigde leeftijd.

In al dit overgangsrecht wordt nog een splitsing gemaakt in premies betaald voor en premies betaald na de genoemde data. Bij een inbrengstamrecht speelt deze vraag echter niet. De inbreng vindt op een bepaalde datum plaats. Dit is de datum van premiebetaling. De jaarlijkse oprenting is geen premiebetaling, maar betreft rendement op de betaalde premie. Het stamrechtkapitaal hoeft derhalve niet gesplitst te worden. Bepalend voor de vraag of van het overgangsrecht gebruik kan worden gemaakt, is de datum van inbreng.

Loondervingsstamrecht

Voor een loondervingsstamrecht was de uiterste ingangsdatum altijd het jaar waarin de 65-jarige leeftijd werd bereikt. In het laatste jaar waarin een loondervingsstamrecht mogelijk was (2013), is ook hier de koppeling gelegd met het jaar waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt. Voor nog niet ingegane loondervingsstamrechten is de uiterste ingangsdatum dus het jaar waarin de eigen AOW-gerechtigde leeftijd van gerechtigde wordt bereikt.

In het kader van afschaffing van de mogelijkheid voor een loondervingsstamrecht is overgangsrecht opgenomen dat een loondervingsstamrecht ook (gedeeltelijk) eerder kan worden opgenomen. Het is dus mogelijk deze in gedeeltes op te nemen voor het bereiken van de uiterste ingangsdatum. Wordt de uiterste ingangsdatum bereikt, dan dient het stamrecht regulier te worden afgewikkeld.

Het stamrecht kan levenslang of tijdelijk worden uitgekeerd. Voor de tijdelijke uitkering moet de looptijd dusdanig zijn dat wordt voldaan aan het 1% sterftekanscriterium.

Al dit overgangsrecht geldt uiteraard ook voor afgesloten lijfrentepolissen. Heeft uw klant nog oude lijfrentepolissen? Daar kan premiesplitsing en splitsing van de polis wel aan de orde zijn.

 

Geplaatst op 29 april 2019