Nieuws juli 2019

jul 30, 2019
|
Ingezonden door: super
|
Categorie: Actualiteiten

Geen privégebruik bestelauto bij onjuiste werkwijze inspecteur - Een onder uitsluiting verkregen erfenis leidt niet tot een vergoedingsrecht - Is de commissaris nu wel of niet btw-plichtig?

Geen privégebruik bestelauto bij onjuiste werkwijze inspecteur

Hof Amsterdam heeft onlangs geoordeeld dat uit het systeem van de wet volgt dat de correctie wegens (gesteld) privégebruik van een bestelauto van de zaak plaats moet vinden door middel van LB-naheffing van de werknemer. Verder heeft de inspecteur het gestelde vermoeden van privégebruik van de ter beschikking gestelde bestelauto niet aannemelijk gemaakt.

 

Wat was het geval? Aan X, die monteur is, is een bestelauto ter beschikking gesteld door zijn werkgever. Voor de bestelauto is een ‘Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto’ afgegeven. Bij het opleggen van de IB-aanslag 2014 telt de inspecteur € 9.201 bij in verband met het privégebruik van de bestelauto.

 

Hof Amsterdam oordeelt dat uit het systeem van de wet volgt dat de correctie wegens (gesteld) privégebruik van een bestelauto van de zaak, op grond van art. 13bis lid 20 Wet LB 1964, plaats moet vinden door middel van LB-naheffing van, in beginsel, de werknemer. Dit geldt wanneer een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto is afgegeven, die niet is ingetrokken. Verder moet deze correctie zoveel mogelijk plaatsvinden naar aanleiding van een constatering van (mogelijk) privégebruik ‘in de actualiteit’. Het hof stelt dan ook vast dat bijtelling van het privégebruik in de IB, zonder dat dit privégebruik op de voet van art. 13bis lid 20 Wet LB 1964 in de LB-heffing is betrokken, op gespannen voet staat met de wettelijke systematiek.

Verder wijst het hof er nog op dat de inspecteur onduidelijk is over de tijdstippen waarop X privéritten met de bestelauto zou hebben gemaakt, waardoor dit voor X onmogelijk te weerleggen is. De inspecteur heeft het door hem gestelde vermoeden van privégebruik niet aannemelijk gemaakt. De tekst van art. 13bis lid 20 Wet LB 1964 en de daarop betrekking hebbende wetsgeschiedenis verzetten zich tegen de non-specifieke onderbouwing door de inspecteur van het in die bepaling bedoelde vermoeden. Het gelijk is aan X.

 

Conclusie

Indien u wordt geconfronteerd met een correctie bijtelling wegens privégebruik bestelauto let er dan op dat de inspecteur de juiste weg volgt en het vermoeden van privégebruik voldoende aannemelijk maakt. Volgt de inspecteur niet de juiste weg en/of maakt hij het vermoeden van privégebruik onvoldoende aannemelijk dan kunt u met succes de naheffing bestrijden.  

Een onder uitsluiting verkregen erfenis leidt niet tot een vergoedingsrecht

Krijgt u een erfenis of schenking onder uitsluitingsclausule en gaat het geld op aan kosten van de huishouding toen er onvoldoende inkomsten waren, dan is de uitsluitingsclausule van geen waarde.


Wat was het geval? Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Zij gaan scheiden. Zij hebben onder andere een geschil over een erfenis, die de vrouw tijdens het huwelijk onder uitsluitingsclausule heeft ontvangen van haar vader. De erfenis is altijd op de privérekening van de vrouw blijven staan.

De vrouw heeft gesteld dat partijen hebben geleefd van de erfenis. De vrouw is daarom van mening dat zij een vordering op de gemeenschap heeft, ongeacht de aard van de bestedingen, ongeacht of partijen een vergoedingsrecht uitdrukkelijk zijn overeengekomen en ongeacht wat er nog over is van de erfenis. De vrouw heeft verder gesteld dat met de erfenis een werktuigloods voor € 40.000 is gekocht.

Rechtbank Limburg stelt vast dat niet in geschil is dat de vrouw de erfenis grotendeels heeft aangewend om de kosten van de huishouding te voldoen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw in zoverre geen vergoedingsrecht heeft. Zij heeft met haar privévermogen een bijdrage geleverd aan de kosten van de huishouding toen er onvoldoende inkomsten waren (artikel 1:84 BW).

De vrouw heeft volgens de rechtbank wel aangetoond dat zij privévermogen heeft geïnvesteerd in het gemeenschappelijk vermogen. Zij heeft derhalve hierdoor een vordering op de gemeenschap van € 40.000.

 

Conclusie

Indien u geld heeft ontvangen via een erfenis of schenking onder uitsluitingsclausule en dit geldt privé wenst te houden, let dan goed op waaraan u de gelden besteedt.

Is de commissaris nu wel of niet btw-plichtig?

Op 13 juni jl. heeft het Hof van Justitie uitspraak gedaan in de zaak IO (C-420/18) die potentieel grote gevolgen zal hebben, niet alleen voor leden van Raden van Commissarissen, maar ook voor leden van Raden van Toezicht.

 

Aanleiding was de prejudiciële vraag die Hof Den Bosch aan het Hof van Justitie had gesteld. Namelijk of een lid van een raad van commissarissen zelfstandig een economische activiteit uitoefent en daarom moet worden aangemerkt als ondernemer voor de btw.

 

Achtergrond

Belanghebbende in deze zaak is lid van de Raad van Commissarissen (hierna: commissaris) van een stichting. Belanghebbende werkt daarnaast in dienstbetrekking als gemeenteambtenaar. Naast het commissariaat bij de stichting heeft belanghebbende geen andere nevenfuncties. In geschil bij Hof Den Bosch is de vraag of belanghebbende voor zijn werkzaamheden als commissaris van de stichting als ondernemer voor de btw moet worden aangemerkt.

Hof Den Bosch twijfelt over de beantwoording van deze vraag en heeft het Hof van Justitie om verduidelijking gevraagd. Het Hof verwijst naar het inmiddels ingetrokken standpunt van de staatssecretaris van Financiën dat commissarissen die maximaal vier commissariaten vervulden, niet werden aangemerkt als btw-ondernemer en het andersluidende standpunt van de Europese Commissie dat inhoudt dat het werk van een commissaris, ook al is het maar voor één raad, als een economische activiteit voor de btw wordt beschouwd. De Staatssecretaris heeft zijn standpunt als gevolg van een dreigende inbreukprocedure van de Commissie ingetrokken.

 

Hof van Justitie

Het Hof van Justitie is van oordeel dat de werkzaamheden die de commissaris verricht voor een stichting niet leiden tot het btw-ondernemerschap.

Voorwaarde voor het btw-ondernemerschap is dat de commissaris zelfstandig een economische activiteit uitoefent.

In de eerste plaats beslist het Hof van Justitie dat het feit dat de commissaris maar één commissariaat uitoefent niet afdoet aan het economische karakter, mits deze activiteit duurzaam van aard is en tegen vergoeding wordt uitgeoefend.

Wat betreft de voorwaarde van zelfstandigheid oordeelt het Hof van Justitie een verhouding van ondergeschiktheid ontbreekt omdat dat de commissaris de werkzaamheden niet uitoefent op basis van een arbeidsovereenkomst. Daarnaast bestaat er geen andere juridische band waaruit ondergeschiktheid volgt. De commissaris is bijvoorbeeld niet gebonden aan instructies van de stichting bij het bepalen van zijn werkwijze.

Desondanks handelt de commissaris naar de mening van het Hof van Justitie niet zelfstandig en is hij geen ondernemer voor de btw. De commissaris verricht zijn werkzaamheden niet in eigen naam, niet voor eigen rekening en niet onder zijn eigen verantwoordelijkheid. Voorts draagt de commissaris geen enkel economisch bedrijfsrisico omdat hij een vaste vergoeding ontvangt en in tegenstelling tot een ondernemer geen invloed kan uitoefenen op zijn inkomsten en uitgaven.

 

Belang voor de praktijk

Het antwoord van het Hof van Justitie kan mogelijk van groot belang zijn voor de huidige btw-behandeling van commissarissen. Met name geldt dit indien de commissaris werkzaam is voor een organisatie die geen (volledig) recht op aftrek van voorbelasting heeft. Voor commissarissen en andere toezichthouders betekent de uitspraak potentieel dat zij geen btw-ondernemer meer zullen zijn en geen btw op aangifte meer hoeven te voldoen. Zij verliezen daardoor wel het recht op aftrek van voorbelasting.

Hof Den Bosch zal in deze procedure nog uitspraak moeten doen en zal daarbij rekening moeten houden met deze uitspraak van het Hof van Justitie. Het is daarom afwachten of deze uitspraak ertoe zal leiden dat alle commissarissen en toezichthouders niet langer als btw-ondernemer zullen kwalificeren. Het is bijvoorbeeld de vraag of het voor de vaststelling van het btw-ondernemerschap nog uitmaakt of iemand meerdere commissariaten heeft.   

De staatssecretaris van Financiën heeft inmiddels antwoord gegeven op Kamervragen over de btw-plicht voor toezichthouders, waaronder leden van raden van commissarissen.

De staatssecretaris is van mening dat de vaststelling van de belastingplicht voor de btw afhankelijk is van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Een toezichthouder zal dus zelf actie moeten ondernemen om antwoord te krijgen op de vraag wat haar of zijn btw-status als toezichthouder is. De beoordeling hiervan is voorbehouden aan de inspecteur.

 

De staatssecretaris geeft nog aan dat toezichthouders die twijfelen of zij na het arrest in de zaak IO nog belastingplichtig zijn voor de btw, deze vraag kunnen voorleggen aan hun btw-inspecteur. De staatssecretaris merkt over in het verleden afgegeven verklaringen waarin is aangegeven dat iemand btw-plichtige is ('Verklaring omtrent de hoedanigheid van belastingplichtige') desgevraagd op dat deze verklaringen niet met terugwerkende kracht worden ingetrokken of anderszins aangepast.

 

Hoe nu verder?

Uw situatie is gelijk aan die in het arrest
Als uw situatie identiek is aan de situatie van IO, adviseren wij u met ingang van 13 juni 2019 geen btw meer in rekening te brengen en geen btw meer in aftrek te brengen en u per 13 juni 2019 af te melden als btw-ondernemer.

Voor kwartaal- of jaar-aangevers zal men in de btw-aangifte dus rekening moeten houden met deze knip. De staatssecretaris stelt zich voor deze groep toezichthouders zeer formeel op. Hij stelt dat als de betreffende toezichthouder niet tijdig bezwaar maakt of heeft gemaakt tegen de voldoening van btw op aangifte, deze tijdvakken onherroepelijk vaststaan en dat naar aanleiding van het arrest in de zaak IO geen recht op ambtshalve teruggaaf van btw bestaat. Wellicht dat u over de praktische afwikkeling toch nog in gesprek kunt gaan met uw inspecteur.

 

Uw situatie komt niet overeen met het arrest
Omdat de btw-plicht van uw specifieke situatie afhankelijk is raden wij u in andere gevallen aan sowieso contact met uw inspecteur op te nemen en om vooralsnog de huidige praktijk voort te zetten. De veilige weg is bezwaar te maken, maar dit hoeft pas te gebeuren binnen zes weken na betaling van de btw op aangifte.

 

Geplaatst op 30 juli 2019